Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen [1]vluchtte David van Najoth bij Rama, en [2]hij kwam, en zeide voor het aangezicht van Jonathan: Wat heb ik gedaan, wat is mijn misdaad, en wat is mijn zonde voor het aangezicht uws vaders, [3]dat hij mijn ziel zoekt? 1. Te weten, toen Saul alzo in zijn geest verrukt zijnde, profeteerde, en te Najoth een dag en een nacht bleef. 2. Te weten, te Gibea Sauls, waar Jonathan toen was hof houdende, als zijnde stadhouder zijns vaders. 3. Dat is, dat hij naar mijn leven staat, gelijk Matth.2:20.